Antifascisme
“Het was niet te ontkennen, ik was tegen Hitler – van het begin af, zonder enig voorbehoud van psychologisch–pacifistische of duivels-paradoxale aard. … Dat is in elk geval iets, een argument dat ik wel kan aanvoeren voor mijn moreel instinct en mijn politiek beoordelingsvermogen. Maar genoeg is het niet.
Ja, misschien is het zelfs zo gesteld, dat dit volledige gebrek aan contact met de nazimentaliteit het mij aanvankelijk moeilijk of onmogelijk maakte, diezelfde mentaliteit met enig effect te bestrijden. … Je bestrijdt niet – in elk geval niet met totale inzet – wat je volstrekt veracht. Heeft het nut, overduidelijke onzin en schreeuwerige waanzin logisch te wille weerleggen? Je beperkt je tot een misprijzend schouderophalen.
Die nazi’s – ik begreep ze niet. Hun kranten … hadden evengoed in het Chinees kunnen verschijnen: ik snapte er geen woord van. … misschien kon je alleen worden ingewijd in de geheimen van de naziziel en van het nazi-jargon, als je het verstand in jezelf had overwonnen, er voorgoed afstand van had gedaan? …
Mij was het bang te moede, maar niet bang genoeg – juist omdat ik niet wilde begrijpen, dat de meerderheid van mijn medeburgers … allang … het hinderlijke verstand in zichzelf had gedood. Zoiets blijft men zo lang mogelijk als iets onmogelijks zien. … Ik kon mij absoluut niet voorstellen, dat de Duitsers Hitler in alle ernst konden zien als een groot man, zelfs als de messias.
Die man groot? Je hoefde hem toch alleen maar te zien! … Ik had herhaalde malen de gelegenheid, dat gezicht te bestuderen. Eenmaal van heel dicht bij, ongeveer een halfuur lang. Dat was in 1932, ongeveer een half jaar voor de ‘Machtergreifung’. [In] de Carlton-theesalon in München … Daar zat hij … en liet zich zijn aardbeiengebakje smaken. Ik naam plaats aan het tafeltje ernaast, nauwelijks een meter van hem af. Hij smulde nog een aardbeiengebakje met slaagroom op …en nog een derde – als het niet al het vierde was. Ik eet zelf heel graag zoete dingen; maar de aanblik van zijn half infantiele, half roofdierachtige vraatzucht ontnam mij alle eetlust. …
Die Duitsers, ik begreep ze niet. Maar was ik er zelf ook niet één? Zeker dat was ik. … [Maar] Duitsland was mij vreemd, en ik was een vreemdeling in Duitsland nog voordat ik mij er eindelijk van losmaakte, Bij alle bewondering voor de grote daden van de Duitse geest, bij alle sympathie voor bepaalde eigenschappen en mogelijkheden van het Duitse karakter: ik kon geen geestdrift opbrengen voor de natie zoals die zich nu eenmaal had ontwikkeld en, naar het zich liet aanzien, zeker verder zou ontwikkelen. Ik had niet het gevoel dat ik deel uitmaakte van die natie. …
Hadden de vertegenwoordigers van dit nationalisme – de nazi’s en hun vrienden – niet gelijk, als ze een bestaan als het mijne ‘ontworteld’ noemden? Ik had geen wortels, en wilde ze ook niet hebben …”
Klaus Mann: Het keerpunt. (vertaling Willen Van Toorn), Amsterdam: Arbeiderspers 1985 (Engelstalig origineel 1942), p. 296-301
Abb.: John Heartfield: Mit seinen Phrasen will er die Welt vergasen, Arbeiter-Illustrierte Zeitung, 1933, im Internet.
Leave a Reply
You must be logged in to post a comment.