Falsificatie
“… de falsificatie is aanzienlijk minder zeker dan Popper stelt. Als een theorie een falsificatietest ondergaat zonder een weerlegging, zal een wetenschapper haar beschouwen als gedeeltelijk bevestigd en zal haar een waarschijnlijkheid of een ruimere subjectieve probabiliteit toekennen. … Maar Popper weigert het zo te bekijken: hij is altijd een fervent tegenstander geweest van elk idee in de zin van de ‘bevestiging’ of zelfs van de ‘probabiliteit’ ervan …
Popper denkt dat hij dankzij de falsifieerbaarheid het probleem van Hume heeft opgelost, maar … [ook als] we zeker [kunnen] weten of bepaalde theorieën fout zijn, … kunnen [we] nooit zeker weten of ze juist of zelfs maar waarschijnlijk zijn. Vanuit wetenschappelijk oogpunt volstaat deze ‘oplossing’ geenszins. De wetenschap moet voorspellingen doen waarop anderen (ingenieurs, dokters …) hun activiteiten kunnen baseren en al deze voorspellingen steunen op de een of andere vorm van inductie.
Anderzijds toont de geschiedenis dat de aanvaarding van een wetenschappelijke theorie vooral berust op haar successen. … Het is onwaarschijnlijk dat een … eenvoudig theorie … nauwkeurig nooit geziene fenomenen kan voorspellen, als ze er niet op zijn minst bij benadering waar is.”
aus: Sokal, Alan / Bricmont, Jean: Intellectuel bedrog. Postmodernisme, wetenschap en antiwetenschap. Berchem: EPO 1999 (Orig.-Ausg.1997), S.62-63.
10/04