“Der Historismus hatte das Gefühl der Bodenständigkeit des Menschen aufgelockert und das einst stabile Weltbild, in dem ein jedes Ding und jedes Lebende seinen nach einem göttlichen Plan bestimmten Ort hatte, in Bewegung gebracht. Unser Lebensgefühl sagt uns: alles könnte auch anders sein. Alles ist historisch geworden, durch unzählige Ursachen so bestimmt, wie es gerade ist. Anfangs empfindet man dieses Historisch-Bedingtsein … nur gegenüber den ‘äußeren Gebilden’, nur Politik, Kunst, Wissenschaft scheinen einem historischen Wandel unterworfen zu sein. Später greift dieses Gefühl des historischen Bedingtseins auch auf die Substanz selbst über. Auch unsere Gefühle, letzte Stellungnahmen, Empfindungen erscheinen als geworden. Der Boden, von dem aus wir bisher als aus einem stabilen Standort die Welt betrachteten, ist aufgelockert, unser ganzes Ich ist preisgegeben, wir scheinen gleichsam über uns selbst zu schweben. In tausend Gestalten finden wir uns wieder, es ist dieselbe seelische Lage, die einst die Seefahrer in die räumliche Ferne trieb, die den Historiker zu seinem Wandern und Einfühlen in die Vergangenheit bestimmt.”

aus: Karl Mannheim: Über die Eigenart kultursoziologischer Erkenntnis, geschrieben 1922, hier aus: ders.: Strukturen des Denkens, Frankfurt(Main): Suhrkamp 1980, 137/138.

09/10

“Non, PYL, je ne suis pas du tout d’accord avec vous.

On ne peux pas résoudre des conflits ethniques par des arguments historiques. Il suffit à des adversaires de choisir d’autres dates de référence et tout le monde aura raison.

Je suis allemand et j’ai des ancêtres germanophones qui habitaient en Silésie (aujourd’hui polonais), en Prusse orientale (en partie aujourd’hui russe, en partie polonais), en Prusse occidentale (aujourd’hui polonais), dans la région de Poznan (aujourd’hui polonais), du Südtirol (aujourd’hui italien), du Trentino (aujourd’hui italien), du Sudetenland (aujourd’hui tchèque) et de Schleswig du Nord (aujourd’hui danois)…

Je trouve qu’il faut laisser les gens qui habitent ces régions aujourd’hui y vivre en paix, ça n’a rien à faire avec la question si je trouve les différents évenemments historiques (guerres, traités etc.), qui ont eu ses frontières comme résultat, bons, justifiés, déplorables ou scandaleux.

On peut parfois accuser une génération des colons violents et leur demander de se retirer. Mais comment on peut réfuser aux enfants nés par après le droit d’avoir un “chez-eux”? avec quel droit je pourrais oser de forcer les gens nés à Opole de s’attaquer à la Bielorussie ou á l’Ukraine d’où Staline avait déporté leurs grand-parents pour les installer là où ils habitent aujourd’hui?

En Israel et Palestine je ne vois pas d’autre chemin que les deux états prévus par les résolutions de l’ONU. Ceux, qui d’un coté ou de l’autre refusent à l’autre le droit d’existence ne font que prolonger le conflit et augmenter le nombre des victimes. Il n’apportent une solution à rien. L’histoire humaine était souvent déjà assez triste comme ca, il ne faut pas en ajouter.”

meine Antwort auf jemanden, der das Existenzrecht Israels verneint… www.parlemento.com, 28.6.10

06/10

Omzo langer ik in dit land, in deze stad, leef, omzo raadselachtiger wordt mij, wat het woord “hoofdstad”, vaker nog “hóófdstad” zou mogen betekenen? Het heeft zeker niet dezelfde betekenis als het duitse “Hauptstadt” of het franse “capitale”.

Men heeft me vaker al de opmerking gemaakt, dat het toch raar was, dat men in zijn “eigen hóófdstad” door een buitenlander (ik dus) rondgeleid moest worden. En van alle kanten hoort men dat iets schandalig zou zijn omdat het in “ónze hóófdstad!” gebeurd …

Ik ben in West-Duitsland opgegroeid, we vonden het best grappig, vanuit de trein bij het doorreizen bij een van de haltes ergens achter Keulen plots op de borden te kunnen lezen “Bonn – Bundeshauptstadt”. Men noemde Bonn daarom ook “Bundesdorf”, bondsdorp. In de Bondsrepubliek was niemand bang van de “Hauptstadt”, niemand vond Bonn belangrijk genoeg om erover natedenken. Het was even de plek waar Adenauer na zijn diensturen niet te lang moest rijden, om naar zijn rozentuin aan de overkant van de Rijn te geraken (daarom was het als Hauptstadt gekozen worden). Niemand zou ook een seconde eraan gedacht hebben, te willen meebeslissen, wat in de stad Bonn gebeurt. De arme Bonnaars leden al genoeg onder al dat getoeter van de staatsbezoekskaravanes, daar moeten we niet nog meepraten.

Ik weet wel niet helemaal hoe het vandaag ermee zit in Duitsland. De nieuwe “Bundeshauptstadt Berlin” was nog te jong als ik emigreerde. Maar wat me wel opvalt is, dat Berlijn vandaag een grote aantrekkingskracht uitoefend op hoogopgeleide of artistiek bezige mensen: Uit mijn kennissenkring zijn er veel die vroeger of later in Berlijn belanden. Men is nieuwsgierig op Berlijn. Het lijkt spannend én goedkoop leven in Berlijn. De Berlijnaars creëren een interessante sfeer, daar wil men meedoen. Om er daar mee te doen, moet men natuurlijk naartoe verhuizen – wat ook anders?

“La capitale” staat voor Fransen, in zoverre ze niet zelf in Parijs wonen, voor de arrogantie van de macht. Alles wat de Parijse elites in werk stellen om “la province” weer eens te tonen, dat ze niks waard is. Fransen vresen “la capitale” en haar beslissingen, maar nooit heb ik van Fransen gehoord dat men het moest omdraaien, dus “la province” moest kunnen beslissen wat “la capitale” moet gaan doen. Walen lijken me overigens dezelfde kijk op Brussel te hebben, die de Fransen op Parijs hebben, Zweden kijken zo naar Stockholm, Grieken naar Athene enz..

Dus, waarom menen Vlamingen nu dat omdat Brussel hoofdstad is, dat het daarom “hún hóófdstad” moest zijn, dat ze daarom kunnen beslissen wat er gebeurt?

De tweetaligheid van Brussel wordt bijvoorbeeld niet gezien als een recht van de nederlandstalige Brusselaars, maar als uitkomst van het “hóófdstad zijn”. Het zou wel sympathiek zijn, zoude een Gentenaar die zich bemoeit met de tweetaligheid van Brussel, solidarisch willen zijn, bijvoorbeeld met een nederlandstalige Ukkelaar die er problemen heeft op het gemeentehuis, maar nee, de Gentenaar is helemaal niet bekommerd om die Ukkelaar, hij is enkel bekommerd om het principe van “zijn hóófdstad”.

Ik kijk rond in Europa en zoek naar voorbeelden, waar men een gelijkaardig rare idee van “hóófdstad” mocht hebben. Misschien zien de Polen Krakau zo, de mythische hoofdstad van het oude Polen? Buiten Europa vind ik er wel eentje, en dan zijn er zelfs nog twee groepen, die de stad als haar eigendom aanzien: Jerusalem. Maar voor de rest?

Vlamingen lijken Brussel als hún eigendom te zien: hún hóófdstad, hún eigendom, daarom moet het onder kuratel van buiten.

Net buiten Brussel is er overigens een museum dat helemaal in zo’n sfeer baadt: Het is óns eigendom, wij doen ermee wat wij willen, zie hier wat wij rijk zijn omdat we zo’n mooi ding ons eigendom kunnen noemen: net bij de terminus van tramlijn 44 – mooi museum, mooie ideeën, een bezoek waard!

op 31 mei 2010 gepost op brusselblogt

05/10

“… Das sozialistische Lager, die Staatshandelsländer, der Weltkommunismus, die Zweite Welt, die staatskapitalistischen, die monopolbürokratischen, die postkapitalistischen Gesellschaften … Alle diese spröden Bezeichnungen werden von jenem genialen Ausdruck weit in den Schatten gestellt, den die Gemeinten, nach jahrelanger Suche, endlich für sich selber geprägt haben: ich meine die Rede vom Real Existierenden Sozialismus. …

Nur jemand, an dem der Zweifel nagt, kann permanent beteuern, daß er wirklich existiert; und es macht den hintergründigen Charme dieser parteiamtlichen Wortschöpfung aus, daß ein solcher Zweifel nur allzu berechtigt ist. …

Die Rede vom Real Existierenden Dingsda ist … affirmativ und resignativ zugleich; das erste, indem sie behauptet, daß es den Sozialismus leibhaftig gebe, daß der Messias, der langersehnte, längst unter uns weile; das andere, indem sie uns zu verstehen gibt, daß es damit aber auch sein Bewenden haben müsse, mehr sei nicht drin: dies an die Adresse jener Spinner, Träumer und Utopisten, die noch immer nicht begriffen haben, daß der Sankt-Nimmerleins-Tag ihrer Hoffnungen längst verflossen ist.

Wer hätte, von einem namenlosen Autor in der Propaganda-Abteilung des ZK der KPdSU, eine solche Glanzleistung erwartet! Wenn ich es gleichwohl riskiere, eine Verbesserung seines Glücksfunds vorzuschlagen, so habe ich dafür zwei Gründe. Erstens hat das Wort Sozialismus eine ehrwürdige Vergangenheit, und es scheint mir nicht ganz fair, diejenigen, die es in die Welt gesetzt haben, post festum zu düpieren; die militanten Handwerksburschen und die bärtigen Propheten, die Wanderprediger und die Flüchtlinge, die hochherzigen Studenten und die entschlossenen Streikführer des neunzehnten Jahrhunderts haben sich ihre Nachfolger nicht ausgesucht, und ich sehe gar nicht ein, warum sich die Unterdrücker von heute an ihrer Hinterlassenschaft bereichern sollen. Und zum zweiten fehlt es der Formel vom Realen Undsoweiter an Handlichkeit. Ich werde mir deshalb erlauben, die ungeheure Erscheinung in Zukunft den Resozismus zu nennen …”

aus: Hans Magnus Enzensberger: Das höchste Stadium der Unterentwicklung. In: ders.: Politische Brosamen, Frankfurt (Main: Suhrkamp: 1985, S.53-73.

Abb.: Robert Doisneau: Rue Marcelin Berthelin Berthelot, Choisy le Roi, mai 1946, im Internet.

03/10

“Es war nicht die westeuropäische oder die nordamerikanische Arbeiterklasse, die nach der Macht gegriffen hat; es waren winzige Kaderparteien in rückständigen Gesellschaften, die durch Putsch und Bürgerkrieg ans Ruder kamen, und die sich behaupten konnten, weil sie es verstanden, die Masse der Bauern für sich zu gewinnen, weil sie als Organisatoren nationaler Befreiungskämpfe auftraten, oder weil sie von einer starken Besatzungsmacht militärisch gestützt wurden. Der ‘siegreiche Sozialismus‘ wäre mithin ein direktes oder indirektes Produkt der Unterentwicklung. …

Fünfundsechzig Jahre nach der Oktoberrevolution hat eine solche Deutung viel von ihrer Plausibilität verloren, und es scheint mir an der Zeit, eine andere, und zwar die umgekehrte Hypothese zu prüfen: Vielleicht ist es nicht nur so, daß unterentwickelte Gesellschaften sozialistische Regimes hervorbringen; vielleicht bringen umgekehrt sozialistische Regimes unterentwickelte Gesellschaftsformen hervor. … Meine Hypothese lautet: Der Reale Sozialismus ist das höchste Stadium der Unterentwicklung. …

1. Der Resozismus hat sich nicht die Unterentwiklung schlechthin zum Ziel gesetzt; er strebt vielmehr an, sie zu ihrer höchsten Blüte zu bringen. Die Menschen sollen nicht, wie in Mali oder Bangla Desh, verhungern. Alle sollen ernährt, aber schlecht ernährt; erzogen, aber schlecht erzogen; behaust, aber schlecht behaust werden. … Der Mehrwert, der über diese Grenze hinaus erwirtschaftet werden kann, fließt entweder in die Taschen der privilegierten Klasse (‘Nomenklatura’), oder er kommt der äußeren und inneren Rüstung zugute, die als einziger Sektor jedem Vergleich mit ihrem Widerpart in den kapitalistischen Ländern standhalten kann.

2. Wer ein Land unterentwickeln will, muß die alte, vorindustrielle Gesellschaftsform, die er vorfindet zertrümmern und ausschlachten. Von ihrem ‘rückständigen’ Momenten wird er sich dabei alles aneignen, was den Übergang von der alten zur neuen Misere begünstigt. Zum Fundus des Schlechten Alten gehören besonders die einheimischen Formen der Unterdrückung. Deshalb greift der Resozismus, ebenso wie das klassische Kolonialsystem, wo immer er kann, auf traditionelle Herrschaftsmethoden zurück: auf den Zarismus in Rußland, auf das preußische Erbe in der DDR, auf das Caudillo- und Kazikenregime in Lateinamerika und auf die asiatische Despotie im Fernen Osten.

3. Im klassischen Imperialismus herrschte die einfache Logik der Ausbeutung: je elender es den Kolonien ging, desto reicher wurden die Metropolen. … Dagegen kann das resozistische Lager auf keine blühende Metropole außerhalb seiner Grenzen verweisen, Die Sowjetunion erzeugt und reproduziert ihre Unterentwicklung selbst, gewissermaßen aus eigener Kraft …

4. Wo der Resozismus bei seinem ‘Sieg’ bereits eine entwickelte Industriegesellschaft vorfindet, ergeben sich endlose Scherereien … das System kann nur durch einen Putsch oder durch militärische Macht oktroyiert werden. Aber auch, wo das gelungen ist, steht die eigentliche Aufgabe den Siegern erst bevor: die forcierte Rückentwicklung auf das sowjetische Niveau. …

Theorien der Unterentwicklung gibt es viele. fast alle suchen die ihre Begründung in materiellen Tatsachen, in der Analyse wirtschaftlicher Prozesse. Nun zeichnen sich resozistische Regimes zwar durch einen hohen Theoriebedarf aus; sie lehnen es aber ab, irgendeine dieser Theorien auf sich selber anzuwenden. … Am allerwenigsten dazu geeignet scheint ihnen zu diesem Zweck ihre eigene Theorie, die sich dialektischer Materialismus nennt. … Unter diesen Umständen erhebt sich natürlich die Frage, wer oder was für ihre Pleiten haftbar zu machen ist. Die Antwort steht seit einem guten halben Jahrhundert fest. Schuld ist a) der Feind, b) die Vergangenheit und c) die Fehlbarkeit des Menschen …

Der Resozismus als höchstes Stadium der Unterentwicklung hat heroische Anstrengungen gemacht, um das Gefühl zu verdrängen, daß er den unterworfenen Völkern nur Unglück brachte. … In seiner Selbstdarstellung hat er das Potemkische Dorf zum Prinzip erhoben. … Die Unterentwicklung gebiert den Wahn. Der Resozismus erhebt ihn zum System. … massenhafte Vernichtung menschlicher Wünsche, menschlicher Phantasie, menschlicher Produktivität: wer Unterentwicklung durch Gewalt für einen Ausweg hält, der sucht sein Heil im Wahn.”

aus: Hans Magnus Enzensberger: Das höchste Stadium der Unterentwicklung. In: ders.: Politische Brosamen, Frankfurt (Main: Suhrkamp: 1985, S.53-73.

03/10

“Die Geschichte des Berufsrevolutionärs im neunzehnten und zwanzigsten Jahrhundert gehört in Wahrheit weder in die Geschichte der arbeitenden noch der besitzenden Klassen, wohl aber in die noch nicht geschriebene Geschichte des produktiven Müßiggangs. In dieser Hinsicht gehören die Berufsrevolutionäre in die gleiche Kategorie wie die modernen Künstler und Schriftsteller, die zwar auch oft genug Hungerleider waren, aber sich dennoch den Luxus leisteten, nicht für ihren Lebensunterhalt zu arbeiten. Sie sind alle zusammen die wirklichen Erben der hommes de lettres des siebzehnten und achtzehnten Jahrhunderts, und sie taten sich zusammen in der Bohème, weil für sie alle ‘das Wort bourgeois einen ästhetisch nicht weniger als politisch verhaßten Klang hatte’. Für sie alle wurde die Bohème eine Insel seligen Müßiggangs inmitten des unerträglich geschäftigen Jahrhunderts der industriellen Revolution. Aber selbst in dieser neuen Klasse der Müßiggänger erfreute sich der Berufsrevolutionär noch besonderer Privilegien, weil nur er sich gemeinhin mit gar keiner irgendwie spezifizierten Arbeit abzugeben hatte. Er hatte wahrhaftig am wenigsten Grund, sich über Mangel an Zeit zum Nachdenken und studieren zu beklagen, und hierfür ist es nicht weiter wichtig, ob diese wesentlich dem Studium gewidmete Lebensweise in den berühmten Bibliotheken von Paris und London vonstatten ging oder in Wiener und Schweizer Kaffeehäusern oder schließlich in den keineswegs unerträglichen Gefängnissen der verschiedenen Vorkriegsregime. …

Der Ausbruch einer Revolution befreit die lokalen Berufsrevolutionäre aus ihren jeweiligen Aufenthaltsorten, aus den Gefängnissen und den Bibliotheken und den Kaffeehäusern. … Nicht Revolutionen zu machen, sondern die Macht zu ergreifen, wenn sie ausgebrochen sind, ist Sache des Berufsrevolutionärs. … Bekannt sind die Namen der Redner, der Verfasser von Flugschriften, der Parteiführer, nicht aber die von Verschwörern und Mitgliedern von Geheimgesellschaften, die es kaum je zu mehr als zu einigen aufsehenerregenden Attentaten bringen, die zudem noch meist mit Hilfe der Geheimpolizei zustande kommen. …

Es sind gewöhnlich die Berufsrevolutionäre, welche die einmal ausgebrochene Revolution in die Hand bekommen, und da sie selbstverständlich ihr Handwerk in der Lehre vergangener Revolutionen gelernt haben, sind gerade sie besonders ungeeignet, das wirklich Neue einer Revolution zu sehen und zu verstehen. …

Wo immer die Revolution scheinbar siegte, die Ein-Partei-Diktatur, also angeblich die Diktatur des Proletariats, in Wahrheit die der Berufsrevolutionäre, sich schließlich durchsetzte; und das hat noch immer bedeutet, daß die Organe und Institutionen der Revolution schließlich von den ‘revolutionären’ Parteien erledigt wurden, zumeist in einem Kampf, der erheblich blutiger war als der Kampf gegen die ‘Konterrevolution’.”

aus: Hannah Arendt: Über die Revolution. München: Piper 1963, S.332-338.

Abb.: Aditya Novali: Rebellious Silent, Detail #1, 2012, indoartnow, im Internet.

03/10

“… Die erstaunliche Tatsache, daß die Unabhängigkeitserklärung sofort ein wahres Fieber von Verfassungserlassen in den dreizehn Kolonien hervorrief, zeigt schlagartig, wie sehr sich bereits vor Ausbruch der Revolution in der Neuen Welt ein völlig neuer Begriff von Macht und Autorität und völlig neue Vorstellung von Politik überhaupt durchgesetzt hatten. … Die den Europäern so vertraut klingende Sprache darf nicht darüber hinwegtäuschen, daß die Stadt– und Dorfgemeinden amerikanischer Art in Europa schlechthin unbekannt waren. …

Der Machtbegriff, den die Revolution nahezu automatisch zutage förderte, weil auf ihm alle kolonialen Organe der amerikanischen Selbstverwaltung beruhten … geht zurück auf den Mayflower Pakt, der bekanntlich noch auf dem Schiff entworfen und bei der Landung unterzeichnet wurde. … Sie, so wie sie da auf dem Schiffe waren, ein zusammengewürfelter Haufen, verfügten über die Macht, sich zusammenzutun und einen ‘civil Body Politick’ zu etablieren, der von nichts zusammengehalten war als dem Vertrauen auf die Kraft gegenseitiger Versprechen, die sie sich abgaben ‘in Gegenwart aller und unter den Augen Gottes‘; das sollte genug sein, sie zu ermächtigen, alle notwendigen Gesetze und Regierungsorgane ‘zu verordnen, zu konstituieren und zu entwerfen’. …

Die Männer der Revolution … verstanden sich auf ein Handwerk, das in der gesamten übrigen Welt eigentlich unbekannt war und noch ist. … Ihre Begriffssprache [aber] unterschied sich kaum von der ihrer englischen oder französischen Kollegen, und selbst wenn es zwischen ihnen und den Europäern zum Streit kam, gelang es ihnen nicht, die wesentlichen Unterschiede in einer anderen Sprache zu artikulieren. …
Die amerikanischen Revolutionäre konnten es an revolutionärem Geist mit jedem ihrer europäischen Kollegen aufnehmen, aber sie wurden Gründer; sie wurden nicht der Spielball von Ereignissen und Umständen, von blindwütenden Kräften …

In den Vereinigten Staaten selbst … weiß man kaum noch, daß die Vereinigten Staaten einer Revolution ihre Entstehung verdanken und daß die Republik keiner ‘historischen Notwendigkeit’ und keiner organischen Entwicklung ihre Existenz verdankt, sondern einzig einem voll bewußten und wohl überlegten Akt – der Gründung der Freiheit. Aus diesem Gedächtnisschwund erklärt sich dann auch weitgehend die hier so verbreitete Revolutionsangst. … Seit dem Zweiten Weltkrieg hat sich die Außenpolitik der Vereinigten Staaten von keinem Motiv mehr beeinflussen lassen als von dieser Revolutionsangst, deren einziges Ergebnis die vielfachen und verzweifelten Versuche sind, überall den Status quo zu stabilisieren, was im Grunde kaum je etwas anderes heißen konnte, als die Macht und das Prestige Amerikas zugunsten überalterter und korrupter Regierungen, Gegenstand des Hasses und der Verachtung ihrer eigenen Bürger, in die Waagschale zu werfen.”

aus: Hannah Arendt: Über die Revolution. München: Piper 1963, S.215-279.

Abb.: William Copley: Imaginary Flag for USA, 1972, im Internet.

03/10

“… Blickt man auf diese Entwicklung zurück, so kann man abschließend schwerlich leugnen, daß Crèvecoeur recht behalten hat. Er hat als erster vorausgesagt, daß ‘der Privatmensch mit dem Bürger fertigwerden wird, daß die politischen Grundsätze verfliegen werden’, daß jedermann sagen wird: ‘Der einzige Gegenstand meiner Wünsche ist das Glück meiner Familie’, daß man sich im Namen der Demokratie voll Wut gegen die ‘großen Herren’ wenden wird, die es sich herausnehmen, mehr vom Leben zu erwarten, und daß man im Namen des ‘gemeinen Mannes’ oder unter Berufung auf unklare liberalistische Anschauungen die Tugenden des Öffentlichen, die fraglos nicht mit denen des Familienvaters identisch sind, als Laster ‘entlarven’, als ‘Ehrgeiz’ und ‘Machtwillen‘ denunzieren wird, um am Ende noch diejenigen als ‘Aristokraten’ zu verleumden, denen man doch selbst die Freiheit verdankt.”

aus: Hannah Arendt: Über die Revolution. München: Piper 1963, S.181.

Abb.: Foto Lola in Derry, 2023

03/10

“Der geheime Wunsch des armen Mannes ist keineswegs, wie die Sozialisten meinten, daß jedem das zustehen solle, was seinen Bedürfnissen entspricht, sondern, daß jeder das besitzen und verzehren könne, was nur sein Herz begehrt. ‘Erst muß es möglich sein auch armen Leuten, / Vom großen Brotlaib sich ihr Teil zu schneiden’ (Brecht): das bleibt wahr, früher kann von Freiheit nicht die Rede sein; aber es ist ebenso wahr, daß von Freiheit nicht mehr die Rede ist, wenn die reichgewordenen ‘armen Leute’ entschlossen für nichts anderes leben als für die Befriedigung ihrer nun ins Gigantische gestiegenen Bedürfnisse, das heißt, wenn sie auch im Reichtum den Idealen der Armut verhaftet bleiben.”

aus: Hannah Arendt: Über die Revolution. München: Piper 1963: S.180.

03/10

“Vor den beiden großen Revolutionen am Ende des achtzehnten Jahrhunderts gab es einen eigentlichen Revolutionsbegriff nicht. Denn dieser ist unlösbar mit der Vorstellung verhaftet, daß sich innerhalb der weltlichen Geschichte etwas ganz und gar Neues ereignet, daß eine neue Geschichte anhebt. …

Nur wo dieses Pathos des Neubeginns vorherrscht und mit Freiheitsvorstellungen verknüpft ist, haben wir das Recht, von Revolution zu sprechen. Woraus folgt, daß Revolutionen prinzipiell etwas anderes sind als erfolgreiche Aufstände, daß man nicht jeden Staatsstreich zu einer Revolution auffrisieren darf und daß nicht einmal jeder Bürgerkrieg bereits eine Revolution genannt zu werden verdient. …

Der politischen Sprache vor der Neuzeit stand ein erheblicher Wortschatz zur Verfügung, wenn sie von Aufruhr und Aufstand der Untertanen gegen eine wie immer geartete Herrschaft handeln wollte, aber sie verfügte über kein Wort, das einen Umschwung bezeichnet hätte, in dem die Untertanen selbst zu Herrschern werden.”

“Das hervorstehende Merkmal erfolgreicher Revolutionen in unserem Jahrhundert ist, daß sie die Sprache der Notwendigkeit sprechen und in der Gewaltherrschaft enden. … Es gibt vermutlich in der Geschichte überhaupt keine Revolution, die von den Massen der Armen selbst spontan in die Wege geleitet wurde, genauso wie keine Revolution je aus dem bloßen Aufruhr der Unzufriedenheit oder den Komplotten von Verschwörern entstanden ist … Es ist ein Zeichen echter Revolutionen, daß sie in ihren Anfangsstadien leicht und verhältnismäßig blutlos verlaufen, daß ihnen die Macht gleichsam in den Schoß fällt, und der Grund hierfür liegt darin, daß sie überhaupt nur möglich sind, wo die Macht auf der Straße liegt und die Autorität des bestehenden Regimes hoffnungslos diskreditiert ist. Revolutionen sind die Folgen des politischen Niedergangs eines Staatswesens, sie sind niemals dessen Ursache. …

Selbst wenn der entscheidende Autoritätsverlust bereits völlig manifest geworden ist, bedarf es für den Ausbruch der Revolution [allerdings] immer noch der Existenz einer genügenden Anzahl von Menschen, die auf einen Zusammenbruch mehr oder weniger vorbereitet und willens sind, die Macht zu ergreifen. …”

aus: Hannah Arendt: Über die Revolution. München: Piper 1963, S.33-49; 147/48.

Abb.: Banksy.

03/10